top of page

Anton en de Gedachtendief

Kamerverhalen is een schrijfgenootschap, gevestigd in Parkstad Limburg.
De komende tijd verschijnt er elke twee weken een nieuw verhaal van één van onze leden.
Na een aantal verhalen over herinneringen, denkt Joran aan de dingen die we vergeten. Waar blijven die gedachten, en waarom verdwijnen ze? Anton is 78 jaar oud wanneer hij iets nieuws ontdekt.

Anton en de gedachtendief

Zijn ogen gleden voor de derde keer over dezelfde alinea. Beseffend dat hij wederom geen woord had onthouden, klapte Anton het boek met een zucht dicht. Hij zette zijn bril af, wreef in zijn vermoeide ogen en plaatste zijn bril terug.
“Goed, tijd voor bed,” zei hij tegen niemand in het bijzonder. Hij stond moeizaam op, plaatste zijn boek in de kast en liep richting de badkamer. Hij bleef staan bij de bijzetkast.
“Ik kan me niet herinneren jou gekocht te hebben,” mompelde hij, het vreemde figuurtje in zich opnemend. Het was zo’n bobblehead-figuur, een klein lichaampje met een veel te groot hoofd. Anton had ze regelmatig gezien in het touristenplaatsje waar hij opgegroeid was, maar ze hadden hem nooit bekoord. Dit figuur had een ziekelijk groenige tint in de huid, een haarstijl die volgens Anton nooit in de mode was geweest en een kledingstijl die deed denken aan een op maat gemaakte papieren zak.
“Of gekregen. Ik kan me niet voorstellen dat ik jou zou kopen.” Hij gniffelde in zichzelf, en stopte plotsklaps. Dat had hij fout gezien, dat kon niet anders. Hij pakte het figuurtje in zijn hand en kneep stevig. Zijn artrosehanden maakten dat moeilijk, en het figuurtje gaf geen krimp.
“Ik word echt dement. Ik zou zweren dat…” Hij bracht zijn hoofd dichtbij het vreemde object, tot het bijna zijn neus raakte. Hij blies hard in het gezicht.
Het figuurtje trok onwillig met zijn neus, kneep zijn ogen samen en barstte los in een hoestbui. Van schrik liet Anton het bijna vallen, maar hij wist op tijd zijn hand weer te sluiten.
“Uche, uche, man, wat heb jij gegeten vandaag? Wat een adem!” proestte het wezentje. Anton was met stomheid geslagen en kon geen antwoord uitbrengen. “Wat, geen reactie? Of ben je… hè hè… vergeten wat je hebt gegeten?” Bij de laatste zin sloeg zijn stem om. De overdreven vriendelijke manier waarop hij de vraag stelde, bracht Anton weer bij zinnen.
“Wat, pardon, wie bent u?” vroeg hij.
“Wat een vraag! Hoe ben je überhaupt zo oud geworden, terwijl je zo dom bent? Ach, ik moet ook niet te gemeen zijn… Weet je wat, noem me Ishmael. Zoals in Moby Dick, dat heeft wel wat.”
“Oké, Ishmael dus. Ik ben Anton.”
“Ik weet wie je –“
“Ik vraag me af,” onderbrak Anton hem, “Wat je in mijn huis doet.” Ishmael kronkelde in zijn hand. Anton was blij te merken dat hij toch nog wat kracht bezat; het kleine mannetje kon nergens heen.
“Argh, ugh. Oké, oké. Als ik je zeg wat ik hier doe, laat je me dan gaan?”
“Dat ligt eraan waarvoor je hier bent. Als je bent gekomen om mijn huis in brand te steken, kan ik je niet met een gerust hart vrijlaten.” Ishmael probeerde nogmaals te ontkomen, besefte dat dat geen zin had, keek om zich heen, probeerde zich vrij te worstelen en gaf het uiteindelijk op.
“Oké, prima. Mensen mogen niet van ons bestaan weten, ik riskeer mijn leven door je dit te zeggen. Weet je zeker dat je het wil weten?” Anton knikte en Ishmael vervolgde met duidelijke tegenzin zijn verhaal. “Iedereen maakt het wel eens mee: je loopt de keuken in en zodra je over de drempel stapt, ben je vergeten wat je er ging doen. Je studeert de hele nacht, maar zodra het examen begint zijn alle antwoorden uit je hoofd verdwenen. Heb je je nooit afgevraagd wat er met al die gedachten gebeurt?”
“Nou nee, dat zijn heel normale dingen,” antwoordde Anton.
“Ha! Ja precies, ik had het niet beter kunnen zeggen. Jullie zijn er zo aan gewend dat jullie kleine klotsende hersentjes van alles vergeten, dat het niet opvalt als wij wat extra pakken. Jullie herinneringen zijn in onze kringen veel waard.”
“Dus dat ik telkens vergat wat ik net gelezen had…”
“Inderdaad, dat was ik. Mensen zijn heerlijk rustig als ze lezen, perfecte slachtoffers. Gooi daar nog bovenop dat ze lezen als ze moe zijn, en ik kan in twee uur mijn quota halen.”
Anton liet het allemaal even op hem inwerken. Als het waar was wat dit wezen zei, als hij niet zo vergeetachtig was als hij dacht, als zijn dochter dacht, dan hoefde hij helemaal nog niet weg. Hij kon nog jaren op zichzelf wonen, als Ishmael en zijn soort hem met rust lieten. Er begon een nieuwe hoop te branden. Hij keek haastig de kamer door. Bijna vergetend dat hij het mannetje nog in zijn hand hield, baande hij zich een weg naar de keuken. Hij vond een glazen weckpot van de juiste grootte en dumpte de inhoud (wat was dat eigenlijk?) in de vuilnis. Met een vrij vloeiende beweging werkte hij Ishmael in de pot en sloeg de dop snel dicht. Het kostte beduidend meer moeite om de klem vast te zetten, maar een halve minuut later zat de kleine etter ontegenzeggelijk vast.
“Laat me hieruit!” schreeuwde hij, “Er zitten niet eens luchtgaten in dit ding!”
Anton sloeg hem geen gade en haastte zich naar de telefoon. Met trillende vingers belde hij zijn dochter. De telefoon ging over, en over, en over. Eindelijk klonk de slaperige, gealarmeerde stem van zijn dochter.
“Pap? Het is midden in de nacht, is er –“
“Nee, nee, niets ernstigs,” zei Anton, “Maar jullie moeten wel NU hier komen! Ik ben niet dement, en ik kan het bewijzen! Er zijn kleine wezentjes, kleine groene mannetjes, die mijn gedachten stelen. Ik heb er één gevangen, kom kijken. Kom nu!” Hij verbrak de verbinding en glimlachte in zichzelf. Over een half uur zouden ze hier zijn, en zelf zien dat hij gelijk had. Hij kon een fluitend deuntje niet onderdrukken, terwijl hij terug naar de keuken liep. De weckpot stond op het aanrecht, de luchtdichte dop stevig gesloten.
De pot was leeg.

Comments


© 2023 KamerVerhalen WebTeam
bottom of page