De Gedachtendief en Anton
- kamerverhalen
- 2 sep 2022
- 5 minuten om te lezen
Kamerverhalen is een schrijfgenootschap, gevestigd in Parkstad Limburg.
De komende tijd verschijnt er elke twee weken een nieuw verhaal van één van onze leden.
Joran heeft zich laten inspireren door Marianne's verhaal. De zinsnede "Als kind sleepte ik van alles mee naar huis" bracht hem terug naar Anton. Toen we hem de laatste keer zagen, had hij net kennisgemaakt met een vreemd klein mannetje...

De Gedachtendief en Anton
Door Joran Effting (editing door Gaby Visser)
Nûssir’s hart ging als een razende tekeer. Hoe kon dit gebeuren? Juist bij hem? Hij was gek op sprookjesverhalen. Als één van de eerste Gedachtendieven was hij aan het werk gegaan. Nooit had hij enig risico gelopen. Bij voorkeur stal hij gedachten van slapende monsters. Ongezien ging hij naar binnen. Hij verrichte zijn werk geluidloos om daarna als een dief in de nacht te verdwijnen. Alsof er niets was gebeurd. Dit deed hij al jaren zo. Dat zou hij ook blijven doen. De licht opgewonden stem in de kamer naast hem herinnerde hem aan zijn huidige situatie. Hij was weliswaar ontsnapt, maar nog steeds verre van veilig.
Hij verplaatste zich van schaduw naar schaduw. Zoekend naar relatieve veiligheid, denkend aan verhalen van vroeger. Vreselijke griezelverhalen doorspekt met martelingen, uitgerekte ledematen, experimenten, en glazen gevangenissen. Hij was net zelf uit zo’n ding ontsnapt. Hij had geprobeerd het monster - dat de absurde naam ‘Anton’ droeg - te intimideren. Hij had geklonken als een muis die een leeuw de les leest. Maar hij was opgesloten en het monster belde hulptroepen die zo dadelijk voor de deur zouden staan.
Het moment dat deze gedachte opkwam, werd Nûssir uit zijn gedachten opgeschrikt.. De deur van de keuken knalde open. Het monster kwam - voor zijn leeftijd in een rap tempo - aangestormd. Vanuit zijn schuilplaats zag Nûssir hem naar de pot lopen. Het monster bleef stokstijf staan. Pakte de pot op en zette hem weer terug. Hij krabde zich achter de oren. Het monster had de lege cel gevonden. Nûssir voelde zijn hart in zijn keel kloppen. Zijn oren suisden. Het monster ging niet naar hem op zoek.
De lange gestalte van de man was op de grond gaan zitten, met zijn hoofd tussen zijn knieën. Zijn lichaam maakte kleine, schokkende bewegingen. Nûssir kon zijn ogen niet geloven. Was deze zielige vertoning het monster uit zijn nachtmerries? Hij moest voorzichtig zijn. Het was niet te voorspellen wat het monster zou doen. Het kon een valstrik zijn. Met een kleine sprong verliet hij zijn schuilplaats en landde op het aanrecht. Het monster leek het niet te merken. Tegen beter weten in, om redenen die hij niet begreep, sprong Nûssir van het aanrecht naar beneden. Via een kleine afvalberg manoeuvreerde hij zich een weg naar de keukenvloer. Anton was volledig in zichzelf gekeerd. Mompelend snikte hij aan één stuk door. Nûssir bleef als aan de grond genageld staan. Was dít het monster waar hij altijd zo bang voor was geweest?
Was dit een van de vreselijke Gedachtendief-jagers? Zo gevaarlijk dat alleen de dapperste Gedachtendieven zich in hun wereld durfden te begeven? Waren dit werkelijk wezens die zo op destructie uit waren? Moesten hun gedachten geobserveerd en gecontroleerd moesten worden? Of was dit slechts een truc? Een manier om Nûssir in de war te brengen en hem makkelijker te kunnen vangen? Er was maar één manier om erachter te komen.
“Zeg eh… wat ben je aan het doen?” Nûssir schrok van zijn eigen stemgeluid. Nu was er geen weg meer terug.
De man zat in één beweging rechtop en maakte oogcontact met de veel kleinere Gedachtendief. Nûssir zag zijn rood aangelopen ogen. Er liep een vreemde vloeistof uit. Hij maakte een mentale notitie om het vooral niet aan te raken. Het was vast giftig. De man maakte geen aanstalten om op te staan of Nûssir te vangen. In plaats daarvan leek hij iets te willen zeggen. “Wat… maar… hoe ben je… je bestaat?” Dat laatste klonk als een vraag. Nûssir antwoordde -zo goed als hij kon- in deze vreemde taal.
“Natuurlijk besta ik. We hebben toch samen geproken, voordat je me zo ongemanierd in een glazen pot duwde?”
“Ja, ja, natuurlijk…” De man krabde zich nog eens op zijn hoofd. “Je was weg.”
Het was even stil. De man keek Nûssir vragend aan, alsof hij een antwoord verwachtte. Zijn grote ogen hadden eerder iets infantiels dan kwaadaardigs. Nûssir woog zijn opties en koos zorgvuldig zijn woorden.
“Ja, duh. Voor de goede orde: ik vind het niet fijn om opgesloten te worden.”
“Maar je bent terug.” Een moment stilte. Nûssir zag de raderen in Antons hoofd draaien, op zoek naar de vraag die hem op de lippen brandde. “Waarom?”
Nûssir wist dat hij verloren had. Deze man, met zijn hopeloze houding, trillende handen, trillende lip en vriendelijke ogen was helemaal geen monster. Wat Nûssir van kinds af aan geleerd had, klopte niet. Of tenminste niet volledig. Jarenlang had hij zonder aarzelen gedachten gestolen van honderden monsters, omdat dat beter was voor iedereen. Als deze ‘Anton’ geen monster was, had hij zich dan eerder vergist? En hoe vaak? Wisten zijn opdrachtgevers hiervan?
“Ik ben teruggekomen om je een voorstel te doen,” improviseerde Nûssir. Hoewel hij geen plan had, rolden de woorden moeiteloos naar buiten.
“Je weet nu van ons bestaan. Dat is een probleem. Maar behalve jij en ik weet niemand dat je ons geheim kent. Ik wil je iets laten zien, Anton. Ik wil je meenemen naar een plaats die je verbeelding ver te boven gaat. Ik kan je geen veilige reis beloven, of een prettig onthaal. Maar als je anderen kunt laten zien wat je mij nu net hebt getoond, dan kunnen we de wereld veranderen. Het is wat weinig informatie, maar ik heb nu een antwoord nodig. Ga je mee?”
Buiten klonk het geluid van een dichtslaande autodeur, gevolgd door haastige voetstappen in de richting van het huis. Antons blik schoot van Nûssir naar het raam en terug. Nûssir kon zijn vinger er niet op leggen, maar er was iets veranderd in Antons houding. Het bibberen van zijn handen was naar zijn hele lichaam overgeslagen. Zijn ogen waren zo mogelijk nog gegroeid en er vormden pareltjes vocht op zijn voorhoofd. Nûssir herkende de signalen: paniek. Het klingelende geluid van sleutels die tegen elkaar aansloegen, net buiten de voordeur, haalden Anton uit zijn trance. Hij knikte, en dat was voor Nûssir voldoende.
Hij sprak een paar woorden die in geen enkele taal bestonden, en gebaarde Anton de deur van de vitrinekast te openen. Anton keek met open mond naar de vreemde ruimte achter de deur – zijn normale, enigszins gevulde kast had plaatsgemaakt voor een wereld vol vreemde kleuren en vormen. Nûssir duwde tegen zijn enkels.
“Klaar? Dan gaan we. Tijd om je wereldbeeld, en dat van mij, op de proef te stellen. Drie… Twee… Eén… Nu!”
亚博体育 亚博体育 亚博体育 亚博体育 开云体育 开云体育 开云体育 开云体育 乐鱼体育 爱游戏体育 华体会体育 华体会体育